De weer Het weer en Gewoon weer

De weer Het weer en Gewoon weer

weer

Het woordje ‘weer’ is één van de meest voorkomende woorden in het Nederlands. Eigenlijk zijn het drie woorden, die er hetzelfde uit zien: ‘de weer’, ‘het weer’ en gewoon ‘weer’. Je hoort de mensen het minst over de eerste: ‘in de weer zijn’ betekent hard werken, het druk hebben, weten wat je te doen hebt en dat doen. Blijkbaar is dat voor ons niet iets om steeds over te praten. (Misschien is dat voor ijverige volkjes als die van Duitsland en Zwitserland anders. Heeft iemand daar ervaring mee?)
Dat wordt al anders met ‘het weer’. Daarover praten de meeste mensen graag en veel. Het is gegarandeerd een onderwerp om een gesprekje over aan te knopen met een onbekende, en als het in een gezelschap iets te stil wordt, los je dat probleemloos op door te beginnen over het weer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met ons klimaat. Wij leven hier in een gebied waar het in principe niet extreem koud of warm wordt, dus we krijgen sowieso al van alles een beetje. En dan is de zee ook nog vlakbij, met meestal westenwind, en dat betekent verandering.
Er zijn heel veel gebieden waar het anders is. Op dezelfde hoogte, maar 1000 kilometer naar het oosten, weet je zeker dat het rond deze tijd tussen de 10 en 20 graden vriest. Sneeuw is dan geen verrassing, ijs ook niet, en je weet dat dat zo blijft tot eind februari of maart. Ga je naar de tropen, dan weet je zeker dat je ook in de winter geen vorst krijgt, en dat het in de zomer boven de 30 graden wordt. Soms heb je dan ook nog vaste winden, zodat je zeker weet dat het nog maanden droog blijft, of juist nog weken nat. Dan heeft het weinig zin om over het weer te praten. Hier is dat wel anders: elk uur kan het weer omslaan, en wie er op let weet, dat er in principe geen twee dagen zijn met hetzelfde weer. Het is altijd net iets warmer of koeler, vochtiger of droger, de wind neemt toe of af, en kan natuurlijk ook ieder moment draaien. En omdat zich dat allemaal in een soort middengebied afspeelt, merk je het ook direct en voel je meteen de gevolgen. Ik bedoel: als het 30 graden vriest, en het wordt iets kouder, dan maakt dat geen verschil voor wat je aandoet. Maar 5 graden of 10 graden scheelt meteen een jas!
Omdat het weer ook nog eens grote gevolgen heeft voor alles wat we aan het doen zijn en van plan zijn, is iedere weersverandering in principe voor alle mensen interessant. Ideaal om een praatje over te maken! (Even een persoonlijke ergernis tussendoor: ben ik de enige die het opvalt, dat mensen steeds meer over het weerbericht, en steeds minder over het weer zelf spreken? Als ik zeg dat het mooi weer is, zegt mijn buurman bij wijze van spreken ‘Ja, dat hadden ze ook voorspeld.’ Alsof dat wat uitmaakt! Of nog erger, als ik woensdag meld dat we plannen hebben om in het weekend naar het strand te gaan: ‘Dan bof je, want dan krijgen we mooi weer.’ Alsof we het in onze zak hebben! Blijkbaar hebben veel mensen er behoefte aan zelfs ons wisselvallige, grillige weer keurig in een hokje te krijgen. Treurig, en geen teken van een groot geloof …)
En dan hebben we nog het gewone woordje ‘weer’, ‘alweer’. Wie erop let, merkt hoe ontzettend vaak we dat in de mond nemen. Dat is eigenlijk merkwaardig. ‘Weer’ geeft aan, dat iets niet voor de eerste keer gebeurt. Je fiets is ‘weer’ kapot, of iemand heeft ‘weer’ gebeld. Maar waarom zou je dat erbij zeggen? Maakt het voor nu iets uit, dat die fiets vorige week ook al kapot was? Heb je meer tijd, als iemand gisteren ook al probeerde contact te krijgen?
Natuurlijk is het soms goed om te weten dat een situatie niet nieuw is. Als een probleem terugkeert, weet je dat je waarschijnlijk de vorige keer niet de goede oplossing hebt gekozen. Als iemand opnieuw bij je komt, weet je dat het belangrijk is. Dat wil zeggen: is dat zo? Of maken we onszelf dat wijs?
Het zou goed zijn, als iedereen die het woordje ‘weer’ gebruikt, bij zichzelf zou nagaan wat hij of zij daar precies wil mee zeggen. ‘Weer’ lijkt soms bijna een nederlaag aan te geven: ‘Het is weer mis’ – en wat niet wordt gezegd, maar wel erbij gedacht: ‘en het komt ook niet meer goed’. Is dat terecht? Mogen we ooit berusten in omstandigheden die niet goed zijn, en die anders kunnen?
Soms wordt ‘weer’ ook gebruikt om het eigen gelijk van de spreker aan te geven. ‘Daar heb je het weer’, of op z’n Fries: ‘Dêr is ’t alwer sa.’. Mag dat? Kun je werkelijk menen dat jij weet wat er wel en wat er niet mogelijk is in de toekomst, en langs die meetlat de gebeurtenissen die plaatsvinden beoordelen?
Er zit heel veel geloof (of ongeloof) in onze gewone, dagelijkse taal, en het zou werkelijk goed zijn, als iedereen dat voor zichzelf eens onder de loep zou nemen. Wat bedoel je precies met die kleine woordjes, die suggesties, die zinnetjes die er zo gemakkelijk uit rollen? Kun je dat werkelijk hard maken, volhouden? Bepaalt het verleden (weer!) het heden? Bepaalt het heden (weer!) de toekomst? Of hou je de toekomst voor ogen die God je belooft, en laat je je die (weer!) niet uit handen slaan?
Want dat is er ook: het volhardende, taaie, koppige ‘weer’: ‘We gaan er weer voor’, ‘We houden het positieve weer vast!’ Dat ‘weer’ zou van mij best een beetje vaker mogen klinken. Geloven is niet steeds weer vallen, maar juist steeds weer opstaan. Niet als herhaling van het verleden, maar als voorschot op de toekomst! Weer of geen weer, we gaan weer in de weer!

Liuwe H. Westra (febrewaris 2010)