Vrijheid en bevrijding

Vrijheid en bevrijding

Vrijheid en bevrijding

Bij de vaste verhalen die worden opgehaald rond 4 en 5 mei hoort ook de grote rol die de kerk in de oorlogsjaren voor veel mensen gespeeld heeft. De Duitsers waren nog niet zo lang in het land, toen konden de dominees het al merken: nood leert bidden. Veel mensen waren bang, veel mensen zochten steun – en daar is de kerk voor. Nu, en toen ook al. Dat is heel goed geweest. Niet alleen heeft de kerk daardoor velen iets gegeven dat zij nergens anders konden vinden, ook is de kerk zelf gewezen op haar roeping voor de benarden en verdrukten van deze wereld. De kerken in Nederland hebben in de oorlog in grote meerderheid de rug recht gehouden, en daar mogen we nog steeds wel een beetje trots op zijn. Het stro voor de onderduikers onder de preekstoel in de Gereformeerde kerk in Lollum blijft daar hopelijk nog lang de stille getuige van.
Nood leert bidden. Dat zegt iets over mensen. Maar zou het misschien ook iets over de God van Israel kunnen zeggen? Overal ter wereld stromen tempels, kerken en moskeeën vol in tijden van gevaar. Maar er is maar één God. Als wij geloven dat wij tot die God bidden, kunnen we anderen dat recht niet ontzeggen. Als iedereen in nood tot dezelfde God bidt (en wij geloven, dat Hij Zich volkomen heeft geopenbaard in Jezus Christus), zijn er twee mogelijkheden. Of God wil dat wel, of Hij wil dat niet. Of de mensen zijn aan het juiste adres, of aan het verkeerde.
Laten we er dan eens van uitgaan, dat we bij God in onze nood aan het juiste adres zijn. Dan betekent dat, dat ‘vrijheid’ en ‘bevrijding’ niet alleen voor ons, maar ook voor Hem belangrijke zaken zijn. Zaken van levensbelang! En vanuit het christelijk geloof kunnen we dat ook alleen maar beamen. Jezus kennen we als de grote Bevrijder. Zelfs uit de macht van de dood maakt Hij ons vrij. En Paulus schrijft over Zijn Geest, die sinds Pinksteren door de wereld gaat: ‘Waar de Geest is, daar is vrijheid’. Wat dat betreft zijn Pasen en Pinksteren allebei Bevrijdingsdag bij uitstek!

Mede door de oorlog en de bevrijding zijn de kerken zich opnieuw en beter bewust geworden van hun roeping en opdracht. Dit proces van bewustwording gaf in de Hervormde Kerk eindelijk de mogelijkheid om haar 19e-eeuwse (en voor een deel zelfs middeleeuwse) bestuursvorm los te laten, en in de Kerkorde van 1951 weer te belijden aan Wie zij haar vrijheid dankt: aan Christus. De Gereformeerde Kerken volgden deze ontwikkeling op de voet, en concludeerden terecht dat daarmee de bestaansgrond onder de scheiding van 1834 en 1886 was weggevallen. Samen-op-Weg is toen geboren: uit oorlog en bevrijding.
Bij de meeste mensen verdween na de bevrijding het nieuwe élan even snel als het gekomen was. Alles werd weer gewoon, er moest worden gewerkt, en oude patronen keerden terug. De scheiding tussen Gereformeerd en Hervormd bleef gewoon bestaan, ook al was er geen reden meer voor, en ’s zondags in de kerk kwamen weer de mensen die er altijd kwamen. Wie wel kwam, kwam altijd. Wie niet kwam, kwam nooit. En naast al die kerkgangers die wilden komen, zat ook een grote schare van hen die moesten komen. Zo moet het dus niet!
Inmiddels beleven we heel andere tijden. Dat wil zeggen, als we kijken naar de mensen die naar de kerk gaan. Wie komt, wil komen (althans de volwassenen). Maar als we kijken naar de mensen die niet komen, hoe zit het dan? Ik ken vele jongeren en ouderen, die vanaf een bepaalde leeftijd niet meer in de kerk komen. Dan gebeurt er iets ergs: gevaar, nood, angst. Komen ze dan plotseling wel, net als in de oorlog? Het antwoord op die vraag is ‘nee’. Als ik met ze spreek, en ze uitnodig: voor een dienst, of voor een gesprek, of voor een bezoek, is het antwoord steevast: we komen niet, het hoeft niet dominee – want anders komen we er ook nooit. Wie heeft ze dat waanidee aangepraat? Of ga je ook niet naar een dokter als je ziek wordt, omdat je daarvoor geen dokter nodig had?
Wil een dokterspraktijk draaiende blijven, dan moeten de zieken de weg naar de dokter weten te vinden. Als we als kerk willen blijven bestaan, zullen we er moeten zijn voor de mensen in nood, gevaar en angst. Als we met de kerk iets te vertellen willen houden, moeten we vertellen van de God die bevrijdt. Doen we dat? Voor de mensen die het nodig hebben? Vinden we echt, net als in de oorlog, de mensen die in gevaar verkeren, die worden opgejaagd, die bang zijn, het belangrijkst? De kinderen in Tadzjikistan, die niets hebben? Of gaan de mensen uit eigen land en eigen dorp voor? Vinden we de kerkgangers het belangrijkst? Onszelf?
Hopelijk heeft God niet opnieuw een oorlog nodig om de kerk bij de les te houden.

Liuwe H. Westra (maaie 2008)